Het Nederlandse
Leger
HET
TWEEDE KONINKRIJK
INPECTEUR
GENERAAL VAN DE KRIJGSMACHT
|
|
Na de aftocht van de Franse bezettingstroepen
begon de uit ballingschap teruggekeerde Prins Willem Frederik van Oranje, de
latere Koning Willem I, aan de vorming van een leger. Als
kern voor de nieuwe landmacht fungeerden 50 gewezen officieren, 300 man Oranjegarde,
50 burgers bewapend met jachtgeweren, eenzelfde
aantal oudgedienden van vóór 1795 en enige honderden vrijwilligers. Uiteraard
was dit niet voldoende. De oplossing werd gevonden in het aantrekken van
20.000 man landmilitie: een 19e eeuwse voorloper van de dienstplicht. Voor
hulp bij de opbouw van het nieuwe leger werd door Willem I de functie van
Chef Inspecteur-Generaal geschapen op wiens schouders een belangrijk deel van
deze taak kwam te rusten. Deze Chef Inspecteur-Generaal werd daarbij bijgestaan
door de inspecteurs voor de infanterie, cavalerie, artillerie, geneeskundige
dienst, administratie, de fortificatiën en het korps ingenieurs en voor de
stoeterijen. Hoewel de instructies voor al deze functionarissen verschilden,
kwamen ze op één punt overeen: een Inspecteur-Generaal had alleen maar
bevelsbevoegdheid wanneer hij een van hogerhand bevolen inspectie uitvoerde. De
nieuw geschapen functie doet sterk denken aan de functie die de Gedeputeerden
te Velde tijdens de republiek hadden vervult. De
invulling die de opvolgende Inspecteurs Generaal aan hun functie gaven
bevestigd deze gedachte. Een verschil is dat de staf van de Inspectie niet
werd bemand met vertegenwoordigers van de Staten Generaal maar met de
inspecteurs van de onderdelen van de krijgsmacht, zodat de controle over de
krijgsmacht een interne aangelegenheid werd. |
|
Willem Frederik, Prins van Oranje |
*1792-†1849 1814-1818 |
Wapen van de Prins van Oranje volgens K.B. van 24 Augustus 1815: 2. De Prinsen van Oranje, Kroonprinsen der Nederlanden, zullen het Rijkswapen voeren, gevierendeeld met de wapenen van het Prinsdom van Oranje, zodanig als Wij die tot dus verre gevoerd hebben; …. Als eerste Chef Inspecteur-Generaal der troepen
van alle wapens benoemde Koning Willem I zijn oudste zoon, generaal der
infanterie Prins Willem Frederik George Lodewijk,.
Deze aanstelling werd in maart 1814 officieel vastgelegd, maar was in feite al
in december van het jaar daarvoor ingegaan. De
Prins van Oranje nam zijn werk serieus en zijn inzichten leidden al spoedig
tot een aanvaring met zijn vader. Naast zijn taak als Inspecteur-Generaal
hield hij zich vooral bezig met de opleiding van officieren, onderofficieren
en manschappen. In theorie was hij ook belast met de
opperdirectie van het Departement van Oorlog. In de praktijk echter oefende
Koning Willem I die functie zelf uit. Dat betekende, dat de Prins geen enkele
invloed kon doen gelden op het beleid van de Commissaris-Generaal van het
Departement van Oorlog (te vergelijken met de huidige functie van Minister
van Defensie). Ontevreden
over deze gang van zaken, vroeg hij ontslag aan. Dat werd hem in 1817
verleend. Na het conflict te hebben bijgelegd, herstelde de Koning hem in
december van dat jaar in zijn functie en belastte hem tevens met de
opperdirectie van het oorlogsbestuur (een taak die hij overigens slechts tot
22 februari 1818 vervulde). |
|
Willem Frederik Karel |
*1797-†1881 IG 1826-1839 / 1849-1868 |
Wapen van prins Frederik volgens het KB van 24 Augustus
1815: 3. De tweede Zoon des Konings zal het Rijkswapen voeren,
gebroken en chef met een barensteel van keel in drie stukken en een gouden
pijl op dezelve. Halverwege de 19e
eeuw werd deze wapencompositie aangevuld met een wapenmantel. Op 15 juni 1826 werd de tweede zoon van Koning
Willem I, Prins Willem Frederik Karel, benoemd tot Inspecteur-Generaal van
alle wapens en Commissaris-Generaal van het Departement van Oorlog. In 1839,
het begin van een rigoureuze bezuinigingspolitiek nam hij zijn ontslag. Het
volgende jaar moest hij van Koning Willem II ook als Commissaris-Generaal
terugtreden. De grondwet van 1814 legde de verantwoordelijkheid
voor de grootte en de geoefendheid van leger en vloot bij de soeverein. In de loop der jaren verschoof deze steeds meer naar de
Commissaris-Generaal. Het sluitstuk van deze ontwikkeling vormde de
grondwetsherziening van 1848, waarmee de ministers (van oorlog en marine) de
volledige zeggenschap kregen. Weliswaar behield Koning Willem III formeel het
oppergezag over land- en zeemacht, maar in de praktijk had hij geen echte bevoegdheden.
In 1849 installeerde hij het comité van defensie, dat tot de conclusie kwam,
dat het leger onmachtig was om Nederland tegen een krachtige aanval te land
met succes te verdedigen. Uiteindelijk slaagde men erin de bezuinigingswoede
in te dammen. Mede
onder druk van de politieke gebeurtenissen in Europa (het conflict tussen
Frankrijk en Duitsland begon zich gaandeweg af te tekenen) werd het leger
iets versterkt. Om dit proces te helpen bevorderen, benoemde Willem III zijn
oom Prins Frederik, op 8 april 1849 opnieuw tot Inspecteur-Generaal. Door
deze constructie wist de vorst, die voortdurend overhoop lag met zijn
ministers, toch nog invloed uit te oefenen Prins
Frederik, die deze functie dus voor de tweede maal bekleedde, was bijzonder
populair en om te voorkomen dat de krijgsmacht zich onder zijn leiding
mogelijk tegen het kabinet zou keren, werden zijn bevoegdheden ingeperkt.
Desondanks bleef hij geruime tijd in functie, totdat gebrek aan steun van de
minister en het uitblijven van verbeteringen in het leger hem in 1868 deden
besluiten om ontslag te vragen Heraldische
presentatie van Prins Frederik Er gingen vervolgens bijna tachtig jaar voorbij
voordat er weer een Inspecteur-Generaal werd aangesteld. Het was opnieuw een
een lid van het Koninklijk Huis: Prins Bernhard. |
|
Bernhard van Lippe-Biesterfeld |
*1911-†2005 IGKL
1945-1970 IGK
1970-1976 |
Wapen van Prins Bernhard
volgens K.B. van 3 mei 1937 Vlag van Prins Bernhard
volgens K.B. van 18 juni 1937 N° 115 Vanaf het voorjaar van 1944 maakte Koningin
Wilhelmina zich er sterk voor, dat Prins Bernhard zou worden aangesteld tot
bevelhebber van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Er zouden nog de
nodige maanden overheen gaan voor het zover was, maar op 3 september 1944 tenslotte trad Prins Bernhard in zijn nieuwe functie aan.
Overigens koesterde Koningin Wilhelmina de mening, dat hij op een later
tijdstip tot opperbevelhebber van land- en zeemacht zou moeten worden
benoemd. Daar zou het echter niet van komen. In zijn plaats werd dat
Luitenant-generaal mr. Kruls, die daarvóór het Militair Gezag had geleid. Van meet af aan was duidelijk, dat het
bevelhebberschap van de Prins een tijdelijk karakter droeg. In juni 1945,
nadat de bevrijding van ons land tot opheffing van de Binnenlandse
Strijdkrachten had geleid, werd hij dan ook eervol uit zijn functie ontheven.
Daarvoor in de plaats kwam zijn benoeming tot Inspecteur-Generaal van de
Landmacht (IGKL). In december 1946 werd de Prins ook aangesteld tot Inspecteur-Generaal
van de Koninklijke Marine (IGKM). Daarna breidde het aantal functiebenamingen
van Prins Bernhard zich vanaf 1953 nog verder uit. Naast IGKL en IGKM mocht
hij zich nu ook Inspecteur-Generaal van de Koninklijke Luchtmacht (IGKlu)
noemen, omdat de Luchtmacht in dat jaar een zelfstandig krijgsmachtdeel werd.
Het zou echter nog tot 1 januari 1970 duren, voordat het begrip
Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) zijn intrede deed. Aanleiding
daartoe was de samenvoeging van de Ministeries van Oorlog en Marine. Per
diezelfde datum werd de Prins tevens bevorderd tot Luitenant-Admiraal en
Generaal. In 1976 trad de Prins af als IGK en werden ten
gevolge van de Lockheed-affaire al zijn formele banden met de krijgsmacht
verbroken Na het aftreden van Prins Bernhard zijn er tot nu
toe nog zeven Inpecteurs Generaal van de Krijgsmacht geweest. De ambtstermijn
is vier jaar. Inpecteurs
Generaal van de Krijgsmacht sinds 1976 |
|
W.
H. de Savornin Lohman |
09.1976
- 1980 |
T.J.
de Geus |
1980 - 30.10.1985 |
J.P.
Verheijen |
30.10.1985 -01.03 1991 |
J.
Maas |
01.03.1991- 01.12.1995 |
J.L.A.
van Aalst |
01.12.1995 - 01.01.1999 |
C.
de Veer |
01.01.1999 - 11.12.2003 |
A.
van Baal |
11.12. 2003 |
Met het ontslag van Prins Bernhard kwam er een eind
aan de situatie dat belangrijke functies in de krijgsmacht werden uitgeoefend
door leden van het Koninklijk Huis. Het betekende ook dat de heraldiek die
met de leden van het Koninklijk Huis was verbonden verder uit de krijgsmacht
verdween en dat er ook een eind kwam aan een eeuwenoude traditie waarin de
krijgsmacht werd gedomineerd door de regerende familie. De
nieuwe inspecteurs generaal zijn ambtenaren die op grond van verdienste en
kundigheid voor de functie zijn
gekozen en kunnen zich voor hun aanstelling niet beroepen op enigerlei
verwantschap met de koninklijke familie. Het
recruteringsveld voor de functie is dus wezenlijk veranderd hoewel het
theoretisch niet helemaal uitgesloten is dat ooit nog een lid van het
Koninklijk Huis de functie zal uitoefenen. E.e.a.
betekent ook dat de heraldiek verbonden aan deze functie is verambtelijkt en,
in tegenstelling tot de individuele wapens van de vroegere bekleders van de functie, gelijkvormig
zal zijn voor alle opvolgende Inspecteurs Generaal. Voor
de Inspecteur Generaal van de Krijgsmacht werd in 1982 een
onderscheidingsvlag vastgesteld. Deze is identiek aan de vlag van de
Staatssecretaris van Defensie met dat verschil dat in het midden een
medaillon is aangebracht van het symbool van het Inspectoraat Generaal van de
Krijgsmacht: Oranje, een blauw kruis beladen met de Nederlandse Leeuw. De onderscheidingsvlag van
de Inspecteur-Generaal van de krijgsmacht. Vastgesteld bij beschikking van de minister van
defensie, nummer D 81/930/3035.4 van 26 maart 1982 |
|
Inspectoraat
Generaal van de Koninklijke Landmacht WAPEN
Wapen Staf BNS / IGKL /
IGK W.: Oranje, een blauw
kruis, beladen met de Nederlandse leeuw. Dit wapen werd vastgesteld
bij legerorder 1945, N° 9
voor militairen van de staf van de Bevelhebber van de
Nederlandse Strijdkrachten. Bij legerorder 1945, N° 42 werd dit het wapen van
de Staf van de Inspecteur-Generaal van de Koninklijke Landmacht. Het wapen werd ook gehandhaafd voor
de staf van de Inspecteur Generaal van de Krijgsmacht. Het is dus niet
het wapen van de Inspecteur Generaal van de Krijgsmacht maar van het
Inspectoraat Generaal van de Krijgsmacht. Als mouwembleem wordt het gedragen door de militairen
van de staf, inclusief de IGK zelf. Het is als wapen aangebracht op het
hoofdkwartier De Zwaluwenberg in Hilversum en op documenten van de staf.
Foto
H.d.V. 24.01.2007 Wapen van de IGK sinds 1970 Ingang van De Zwaluwenberg,
Hilversum. Toegevoegd zijn het gekroonde symbool van de luchtmacht en het
anker van de marine. |
|
Veel gegevens voor de geschiedenis van de IGK zijn
ontleend aan informatie van Defensie. Onder het trefwoord „Inspecteur
Generaal van de Krijgsmacht” is nog meer informatie op internet te vinden. Voor de IGK’s na 1976: Wikipedia. |
© Hubert de Vries 13.02.2007. Updated
2017-02-27